- spirit
- n. geest; fut; spook; bedoeling; dapperheid, moed; alcohol--------v. opwekken, inspirerenspirit1[ spirrit]I 〈telbaar zelfstandig naamwoord〉1 mens met karakter ⇒ karakter2 bovennatuurlijk wezen ⇒ geest♦voorbeelden:¶ when the spirit moves him • als hij geïnspireerd wordt, als hij zich geneigd voeltII 〈telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉1 geest ⇒ ziel, karakter, wezen♦voorbeelden:1 the poor in spirit • de armen van geestthe Holy Spirit • de Heilige Geestkindred spirits • verwante zielenbe with someone in (the) spirit • in gedachten bij iemand zijn〈spreekwoord〉 the spirit is willing but the flesh is weak • de geest is gewillig maar het vlees is zwak¶ public spirit • gemeenschapszinIII 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉1 levenskracht ⇒ vitaliteit, energie2 levenslust ⇒ opgewektheid3 moed ⇒ durf, lef4 zin ⇒ diepe betekenis5 spiritus ⇒ alcohol♦voorbeelden:1 〈informeel〉 knock the spirit out of someone • iemand murw slaan 〈ook figuurlijk〉4 the spirit of the law • de geest van de wet 〈tegenover de letter van de wet〉5 methylated spirit • (brand)spiritus¶ spirit(s) of turpentine • terpentijnolie→ whitewhite/IV 〈meervoud〉1 gemoedsgesteldheid ⇒ geestesgesteldheid, stemming2 〈soms enkelvoud〉spiritualiën ⇒ sterkedrank(en), alcohol3 spiritus ⇒ geest♦voorbeelden:1 be in great/high spirits • opgewekt zijnbe in low/poor spirits • neerslachtig/down zijnmy spirits fell • ik raakte terneergeslagenraise someone's spirits • iemand opmonteren→ animalanimal/————————spirit2〈werkwoord〉1 〈+away/off〉wegtoveren ⇒ ontfutselen; 〈figuurlijk〉 heimelijk laten verdwijnen
English-Dutch dictionary. 2013.